barbara-colle-kleuronderzoek

De kleur die je je herinnert | mister Motley

Kunst-der-Farbe-Johannes-Itten-1961-Qualitäts

Voor Mister Motley schreef ik een essay over het kwaliteitscontrast. Over de tint, de helderheid en de verzadiging van een kleur.


De kleur die je je herinnert, over de ervaring van het kwaliteitscontrast

Barbara Collé

gepubliceerd door Mister Motley op 29 mei 2019


Wanneer we over kleuren praten, benoemen we eigenlijk altijd de tint. We hebben het over rood, groen of blauw, al is de tint slechts één van de drie eigenschappen van een kleur. Verzadiging en helderheid spelen ook een grote rol, maar deze twee kenmerken lijken altijd ondergeschikt.

Voor de werking van het kwaliteitscontrast zijn juist verzadiging en helderheid belangrijk. Dit kleurcontrast bestaat namelijk uit de tegenstelling verzadigde, stralende kleuren tegenover troebele, doffe kleuren. Bij de verzadiging van een kleur gaat het om de aanwezigheid van pigment. Bestaat een kleur uit puur pigment of is de kleur gemengd met wit of zwart of grijs? Puur geel heeft de hoogste verzadiging puur geel pigment. Lichtgeel is een mengsel van geel pigment met wit en is daardoor minder verzadigd en heeft dus minder (pigment) kwaliteit. Een andere naam voor het kwaliteitscontrast is dof-stralend contrast. Door een kleur te mengen breek je de kleur en wordt hij automatisch minder stralend.

Als de kleuren van een kunstwerk een kwaliteitsverhouding met elkaar aangaan, dan worden verzadigde kleuren met minder verzadigde kleuren gecombineerd. De derde eigenschap van een kleur, de helderheid, moet juist gelijk zijn. Het kwaliteitscontrast werkt het sterkste als het licht-donkercontrast zo min mogelijk optreedt. Verschil in tint is niet zo belangrijk. Er kunnen verschillende kleurtinten voorkomen maar een werk kan ook uit een enkele tint zijn opgebouwd. Meestal zijn er veel grijze tinten aanwezig, grijze tinten van dezelfde helderheid als de verzadigde kleuren.

Dit kleurcontrast bestaat uit de tegenstelling verzadigde, stralende kleuren tegenover troebele, doffe kleuren

Ik bekijk het schilderij The Piano lesson (1916) van Henri Matisse en ik probeer je de kleuren te beschrijven die ik zie. Ik zie veel grijs. Een grijze kamer. Verder zie ik een groen vlak en rechtsonder een roze vlak. In de rechterbovenhoek zie ik een witte figuur. Ik beschrijf de verschillende kleurtinten, maar als ik die achterwege laat zeg ik: De kleuren zijn onverzadigd en meer dan tachtig procent bestaat uit kleuren van gelijke helderheid. Alleen in de rechterbovenhoek bevindt zich een lichter vlak. Verder is het licht-donkercontrast zo goed als afwezig.

matisse-the-piano-lesson-moma-ex-2
Installation view of the exhibition, “Painting and Sculpture from the Museum Collection,” in the series, “Art in a Changing World: 1884-1964. The Museum of Modern Art Archives, New York. IN732.9B. Photograph by Rolf Peterse, 1964.

Nu kijk ik naar een foto waarop het schilderij The Piano lesson getoond wordt tijdens een tentoonstellingen in 1964 in het Museum of Modern Art, New York. Het is een zwart-wit foto. Op het doek zit een kind achter een piano. Dat had ik net nog niet verteld. De lichte figuur rechtsboven, die ik net beschreef, is ook hier duidelijk te onderscheiden. Een dame op een verhoogde stoel, een soort barkruk. Maar waar denk je dat het groene vlak is? En waar het roze vlak waar ik het net over had? Dat het groen en roze van een gelijke helderheid zijn als het grijs, wordt op dit zwart-witte beeld heel duidelijk. De kleurvlakken zijn hier amper van elkaar te onderscheiden. Ziet iemand die wij kleurenblind noemen dit? In elkaar overlopend grijs met alleen een felle lichtinval als onderscheid?

Alleen in de rechterbovenhoek bevindt zich een lichter vlak. Verder is het licht-donkercontrast zo goed als afwezig.

Ik zie weer een jongetje. Deze keer niet achter een piano maar op een tak onder een roze bladerdak. De schakering van de bladeren loopt van verzadigd roze tot volledig onverzadigd roze, namelijk grijs. Het is een foto van Sanne de Wilde uit haar boek The Island of the Colorblind (Hannibal, 2017). De jongen zit in een boom op het eiland Pingelap in de Pacifische Oceaan. De jongen lijdt, net als een relatief groot deel van de eilandbevolking, aan achromatopsie, volledige kleurenblindheid. Hij ziet geen kleurtinten, weinig detail en is zo gevoelig voor licht dat het felle pijn veroorzaakt aan zijn ogen. Het bladerdak beschermt hem, hoop ik, voor het scherpe licht dat door de bladeren heen straalt.

Vooral de monochrome beelden van De Wilde waarin een scherp licht-donker contrast afwezig is, maken het kwaliteitscontrast mogelijk. In die beelden zie ik wat kleurmeester Johannes Itten me vertelde over de ervaring van het kwaliteitscontrast: texturen van materialen worden (extra) zichtbaar. Sensueel kijken begint.

De bladeren aan de boom waar de jongen inzit, lijken wel van fluweel. Ze zijn teer en zacht. Ik sla de bladzijde om. Daar staat een rozerode schotelantenne in een roze grasveld. Achter het grasveld staan palmbomen met grote lichtroze palmbladeren. De hemel daarachter is strak, verzadigd rood. Het lichtroze gras is onverzadigd en het is zacht. Is gras zo zacht? Ja, gras is zo zacht. Mijn vingertoppen kennen dat gevoel. Gras is zacht en soepel. Ik aai het gras. Opeens strijk ik ook door de palmbladeren en dat is raar. Ik ben er inmiddels aan gewend dat de bladeren lichtroze zijn, maar zacht? De stekels van palmbladeren zijn toch hard, stevig, niet buigzaam? Deze zijn zo zacht als veren. Niet eerder viel me op dat palmboombladeren exact dezelfde anatomie hebben als vogelveren. Deze palmbomen zijn getooid met veren.

Het verschil tussen licht en donker is minder gedetailleerd waar te nemen en daardoor zie je niet alleen minder kleurtinten maar is ook de diepte lastiger te bepalen. De grenzen van vormen zijn moeilijker te onderscheiden. Overgangen lijken uitgegumd, zoals een houtskooltekening waar een vinger overheen is gegaan, de zogenaamde poetstechniek. Het is aan de ene kant de sensualiteit die je met de toppen van je vingers voelt, aan de andere kant ligt over alles een waas.

Naast het fotoboek van De Wilde heb ik het essay Pigments of the Imagination van Rudy Kousbroek (1929-2010) gelegd. Het stuk is een uitgeschreven versie van de Mondriaanlezing die Kousbroek in 1983 hield in opdracht van de Sikkens Foundation. Kousbroek is een van mijn literaire helden maar dit stuk is zo verbolgen en analytisch van toon dat ik het amper serieus kan lezen. Hij vertelt dat hij zich bij het weerzien van een belangrijke plek uit zijn jeugd alles precies herinnert, behalve de kleuren. Doordat hij zich de kleuren niet herinneren kan, vraagt hij zich af of kleur eigenlijk wel bestaansrecht heeft.
Lieve Rudy, of het blauw was of groen, dat weet je niet meer. Maar waren de kleuren helder of juist donker? Waren ze stralend verzadigd of juist grijzig? Of allebei? Dat had je je herinnerd, ik weet het bijna zeker.

Over kleuren praten doen we in tinten, dromen en herinneren doen we in die andere twee.


Henri Matisse, The Piano Lesson, Issy-les-Moulineaux, 1916. The Museum of Modern Art, New York. Succession H. Matisse / Artists Rights Society (ARS), New York.
Henri Matisse, The Piano Lesson, Issy-les-Moulineaux, 1916. The Museum of Modern Art, New York. Succession H. Matisse / Artists Rights Society (ARS), New York.

Dit artikel is de vierde publicatie bij Mister Motley magazine. Eerdere afleveringen gaan over de ervaring van het koud-warm contrast, het licht-donker contrast en het complementair contrast. Lees hier alle delen